Na zijn zevende plaats in Merksplas rechtte Thibau Nys de rug met winst in Hamme, maar echt tevreden klonk de Belgisch kampioen niet. In Het Nieuwsblad laat Nys verstaan dat zijn lichaam nog altijd niet doet wat hij verwacht. De overwinning verdoezelt dat gevoel niet — al ziet hij er wél een teken van progressie in.
LEES OOK: Aerts kent oorzaak voor mindere dag en komt met slecht nieuws: "Forfait"
“Ik was niet supersterk, zelfs vandaag niet”Nys keek opgelucht, maar zeker niet euforisch na zijn tweede seizoenszege. “Ik had opnieuw geen goede benen,” vertelde hij eerlijk. Toch ziet hij daarin iets positiefs: “Dit is iets wat ik de vorige jaren niet had gekund. Toen moest ik honderd procent zijn om te winnen. Nu kan ik ook al eens winnen als ik maar 99 of 98 procent ben.”
De dag ervoor liep het in Merksplas helemaal anders. Een mindere vorm en een lekke band hielden hem op plaats zeven. Toch was ook daar iets om trots op te zijn, vindt hij zelf. “Met de benen van zaterdag was ik de voorbije jaren misschien uit de top tien gevallen. Nu had ik zonder die lekke band altijd top vijf gereden.”
In Hamme ging het weer iets beter, maar dat vertrouwde topgevoel ontbrak. “Ook al ben ik superblij dat ik gewonnen heb, ik ga met hetzelfde gevoel naar huis als zaterdag. Dat is die perfectionist in mij, die wil dat elke dag er een is zoals op de Koppenberg of in Lokeren.”

Voorjaar 2026 spookt door zijn hoofd
Nys begon nochtans vol zelfvertrouwen aan zijn winter. Voor de Koppenbergcross sprak hij zelfs niet over winnen, maar over domineren. Dat is nu anders. “Het is een paar procentjes minder dan toen.” Hij wil begrijpen waarom dat gevoel verdwenen is.
Een gebrek aan frisheid is volgens hem een mogelijke verklaring. Dat komt deels door verplichtingen naast de fiets, maar ook door zijn ambitie op lange termijn. Het voorjaar van 2026 — waarin hij zich op de weg nadrukkelijk wil tonen — zit al in zijn hoofd. Zo deed hij daags na het EK een rit van 170 kilometer.
“Misschien speelt dat inderdaad een rol. Het is nog altijd een balans vinden tussen hoeveel ik kan blijven doen tijdens het veldritseizoen en wanneer ik de frisheid moet gaan opzoeken. Misschien dat ik mezelf daarin een klein beetje overschat heb.”
Stan Strubbe