Van echte grote rivaliteit is in de veldritwereld intussen al even geen sprake meer. Er zijn dan wel Wout van Aert en Mathieu van der Poel, maar zelfs hun verhaal valt niet te vergelijken met dat van enkele grote rivaliteiten in de jaren 90 en begin jaren 2000.
LEES OOK: Met 'dank' aan Wout en Mathieu: Nys en Mettepenningen in openlijk conflict
Rivalen, geen vriendenIemand die dat maar al te goed beseft is Mario De Clercq. Hij streed tegen mannen als Sven Nys en Bart Wellens, met wie er allesbehalve een echte goede bank op werd nagehouden. “Bij ons kwam niemand overeen”, zegt hij met zoveel woorden bij Het Nieuwsblad. Maar de oud-wereldkampioen heeft daar ook een verklaring voor.
“Nu hebben renners veel meer contact met elkaar. Ze sturen elkaar duimpjes en wat-weet-ik-allemaal op Facebook, op Instagram, op WhatsApp”, maakt De Clercq de vergelijking. “Wat hadden wij? De kranten. Op maandag begonnen de journalisten en op vrijdag had iedereen ruzie met iedereen.”
“Ook op de supportersbussen leefde dat enorm. Een cross kon een halve oorlog zijn. Tegenwoordig hebben renners ook allemaal mooie maandweddes en dus een verzekerd inkomen. Terwijl wij erg afhankelijk waren van startgelden. Wel of geen wereldkampioen worden, maakte een gigantisch verschil.”
Een wereld van verschil
In een dubbelinterview met zijn zoon Angelo – intussen bondscoach van de nationale veldritploeg – wordt duidelijk hoe groot het verschil is. “We hebben hier op het EK acht eliterenners die allemaal goed overeenkomen. De kampioenschappen die ik tot nu toe heb gedaan waren gewoon plezante dagen”, zo zegt De Clercq jr.
Waarna Mario nog iets uit de doeken doet over zijn rivaliteit met Sven Nys: “Ik heb Sven Nys pas na mijn carrière voor het eerst een berichtje gestuurd”, onthult hij immers. “Om hem uit te schelden?”, grapt Angelo, maar zover ging het dan toch ook weer niet.
“Neen”, aldus een lachende vader Mario. “Om hem te feliciteren met zijn eerste wereldtitel in Sankt-Wendel. Ik vond dat hij dat verdiende. Ik was zelf net gestopt, anders had ik dat nooit gekund.”
Kevin De Jonghe