Tim Merlier kijkt met gemengde gevoelens naar de komende Tour de France. De snelle man van Soudal Quick-Step, die afgelopen zomer nog twee etappes won, voelt dat het ontwerp van grote rondes steeds meer wegdrijft van de klassieke sprinters. Het parcours voor 2026 bevestigt voor hem die trend. Volgens Merlier worden sprintkansen niet alleen zeldzamer, maar wordt de balans tussen spektakel en realisme in koersontwerp almaar fijner.
LEES OOK: Wuyts velt hard oordeel en is duidelijk: "Hem opvolgen is onmogelijk!"
‘Moet het altijd zwaarder worden?’Merlier verwijst vooral naar de loodzware slotweek, met onder meer een rit over Col de la Croix de Fer, Col du Télégraphe, Col du Galibier én Col de Sarenne richting Alpe d’Huez. Dat soort etappes, vlak voor het einde van de Tour, vindt hij niet alleen uitdagend voor klassementsrenners, maar ook onevenwichtig voor het volledige peloton.
“Is dat allemaal wel nodig?”, vraagt hij zich luidop af. Hij erkent dat organisatoren meer spektakel willen, maar wijst erop dat zelfs de beste klimmers grenzen hebben. “Het moet niet altijd zwaarder worden om mooi te zijn.”
De 33-jarige Belg benadrukt dat hij de koers niet zal veranderen, maar wil wel benoemen wat volgens hem aan het verschuiven is. Pure vlakke etappes, traditioneel de kansen voor sprinters, lijken jaar na jaar af te nemen. Voor renners van zijn profiel betekent dat minder mogelijkheden om hun waarde te tonen.

‘Gaan pure sprinters verdwijnen?’
Merlier stelt dat het wielrennen uniek is in de manier waarop totaal verschillende types renners samen in één competitie zitten. In vergelijking met boksen, waar gewichtsklassen de standaard zijn, wordt in de Tour alles op één hoop gegooid.
Hij vreest dat dit in extreme gevallen kan leiden tot parcoursen waarin alleen renners onder een bepaald gewicht nog toekomst hebben. “Gaan we nu echt evolueren naar parcoursen waarop enkel nog renners tot 70 kilo een toekomst hebben en pure sprinters ervantussen vallen? Dat zou jammer zijn”, zegt hij daarover.
Stan Strubbe