Mathieu van der Poel leek dinsdag op weg naar een nieuwe stunt in het geel, maar in Rouen werd zijn droom net niet werkelijkheid. De Nederlands kampioen overleefde de hellingen in de finale en mocht meedoen in een sprint om de ritzege, maar daar liep het spaak op het cruciale moment. “Ik wou aanzetten, maar mijn benen zeiden nee.”
Lees ook: Van der Poel na horrorcrash Philipsen: “Drukt sfeer in de ploeg”
Te veel gevraagd in finale?Het scenario leek geschreven voor Mathieu van der Poel: overleven tussen de klimmers op de steile Rampe Saint-Hillaire, terugkomen in de afdaling en dan afmaken in een sprint met een geel shirt om de schouders. Maar de benen deden niet wat het hoofd wilde.
“Ik zat in een goede positie”, blikte hij terug. “Het was al bijzonder dat ik überhaupt nog mee was in die groep. Op het laatste klimmetje moest ik Pogacar en Vingegaard laten gaan, maar gelukkig kwamen we weer samen. Ik voelde dat er misschien iets mogelijk was...”
Tot aan de laatste tweehonderd meter. “Ik wilde mijn sprint inzetten, maar net op dat moment wilden de benen niet meer mee. Echt frustrerend. Ik had heel graag in de gele trui gewonnen. Dat zou speciaal zijn geweest. Maar het zat er simpelweg niet in vandaag. Het is eeuwig zonde.”
Trots én twijfel voor tijdrit
Van der Poel eindigde uiteindelijk als tweede, achter wereldkampioen Tadej Pogacar, die hem op het laatste rechte stuk voorbij flitste. “Tadej was gewoon sterker, dat moet je erkennen. Hij heeft dit perfect uitgespeeld. Toch blijf ik een beetje ontgoocheld. Je wilt altijd meer, zeker als je zo dicht bij winst bent.”
Toch overheerst ook trots. “Ik zat daar tussen allemaal klassementsmannen, echte klimmers. Dat ik mezelf daar weer tussen gooi, zegt wel iets. Het was zwaar, maar ik heb me staande gehouden.”
En hoe zit het met die gele trui? Die behoudt Van der Poel nog minstens één dag, al is hij realistisch over zijn kansen in de tijdrit van woensdag. “Ik sta in dezelfde tijd als Tadej, maar ik vrees dat het erg moeilijk wordt om het geel vast te houden. Al ga ik er natuurlijk alles aan doen. Wie weet…”