WN Redactie
Met de Tour de France voor de deur lijkt het duel tussen Tadej Pogacar en Jonas Vingegaard opnieuw het centrale verhaal van de ronde te worden. Toch plaatst oud-renner Roger De Vlaeminck stevige kanttekeningen bij de manier waarop de Deense titelverdediger zich voorbereidt. “Hij rijdt niet. Waarvoor betalen ze die een heel jaar?”, stelt hij zich hardop de vraag in Het Nieuwsblad.
De Vlaeminck is niet blind voor de kwaliteiten van Vingegaard. De Deen won de Tour in 2022 en 2023, en leek ook in 2024 goed op weg tot een zware val in het Baskenland zijn seizoen tijdelijk stilzette. Maar het stoort de voormalige kampioen dat Vingegaard zich – in tegenstelling tot Pogacar – nagenoeg volledig tot rittenkoersen beperkt.
Pogacar is zichtbaar, Vingegaard onzichtbaar
In de Dauphiné was het Pogacar die met drie ritzeges en de eindwinst de eerste echte krachtmeting won. De Sloveen, die in 2020, 2021 en 2024 de Tour won, rijdt een breed programma, met ook klassiekers en eendagskoersen. Vingegaard daarentegen reed dit jaar pas 18 koersdagen, mede door zijn blessure uit Parijs-Nice. Ook vorig jaar stopte hij na 44 dagen al eind augustus.
Sinds zijn Tourzege in 2023 kwam Vingegaard slechts één keer aan de start van een eendagswedstrijd: de Clásica San Sebastián, waarin hij ook nog moest opgeven. Voor De Vlaeminck, zelf ooit succesvol in zowel klassiekers als rittenkoersen, is dat onbegrijpelijk. “Dat is geen koersprogramma voor een renner die bij de besten van de wereld hoort”, klinkt het.
Revalidatie of koersmentaliteit?
Vingegaard zelf gaf eerder aan bewust te kiezen voor een beperkt programma. Hij richt zijn seizoen volledig op de Tour en heeft daarin de volle steun van zijn ploeg Visma | Lease a Bike. Zijn rentree in de Dauphiné was dan ook vooral bedoeld om ritme op te doen.
Toch blijven de vragen van De Vlaeminck hangen. Is een jaar rond één doel plannen nog te verantwoorden in het moderne wielrennen? En hoeveel koersritme heeft een klassementsrenner nodig om in de Tour te presteren? Op die antwoorden zullen we niet lang moeten wachten: over drie weken begint in Lille het antwoord op de meest gestelde vraag van deze zomer.
