Mathieu van der Poel liet zondag in de openingsetappe van het Critérium du Dauphiné meteen van zich spreken. Met een derde plaats achter Tadej Pogacar en Jonas Vingegaard bewees de Nederlander dat zijn vorm meer dan behoorlijk is, ondanks de recente valpartij op de mountainbike in Nove Mesto. Zijn polsblessure speelt amper nog een rol, al blijft de gevoeligheid aanwezig.
Vervelende blessure
“Het is niet pijnlijk, eerder vervelend,” vertelde Van der Poel voor de start van rit twee. “Maar tijdens de koers denk ik er niet aan.” De heuvelachtige etappe richting Issoire biedt volgens hem opnieuw kansen voor sprinters met inhoud. “Ik verwacht opnieuw een sprint. Gisteren dacht ik dat ook, maar dat bleek anders. Vandaag is de klim iets minder lastig, dus dat verandert de zaak.”
Een aanval opzetten sluit hij echter uit. “De klim van gisteren was echt pittig, vandaag zal het waarschijnlijk toch een sprint worden. We zullen zien hoe de koers zich ontwikkelt.” De Nederlander houdt dus nog wat reserves in deze fase van zijn opbouw richting de Tour de France. Zijn focus ligt momenteel op het vinden van regelmaat én koersritme.
Boos op criticasters
Naast zijn wegcampagne blijft ook het mountainbiken een belangrijk thema voor Van der Poel. De crash in Tsjechië dwarsboomde weliswaar zijn voorbereiding, maar de ambitie richting het WK mountainbike blijft overeind. “Ik lig niet wakker van andere meningen. Ik doe wat ik zelf in gedachten heb. Die valpartij verandert daar niets aan.”
In gesprek met Het Laatste Nieuws kijkt hij terug op Nove Mesto. “Ik had dat parcours vaak gereden, ook op wedstrijdtempo. Alles voelde goed aan. Het was gewoon pech, een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Maar dat hoort erbij. Ik word er alleen maar meer gemotiveerd van.”
Na de Tour wil Van der Poel zijn focus volledig verleggen naar het WK mountainbike. Hoe zijn programma er precies uitziet, staat nog niet vast. “Dat hangt af van hoe ik uit de Tour kom. Maar ik heb dan wel de tijd om me goed voor te bereiden. Het is aan mij om te tonen dat ik het mountainbiken nog in me heb.”